DE WIJSHEID VAN EEN LUIE GEEST

DE WIJSHEID VAN EEN LUIE GEEST

Zo schuldig als ik me er onder voelde. Onder het gevoel dat ik als jong kind al had: ik wilde innerlijk rust. Ik wilde het liefst helemaal niks doen. Zodat mijn drukke hoofd leeg werd. Zodat ik rust kreeg in het huis waar ik woonde samen met mijn ouders en mijn drie broers, waar het altijd druk was met komen en gaan van mensen.

Toch was ik niet lui in de zin van werkschuw of lamlendig of laks. Integendeel, ik was een vlijtig liesje, plichtsgetrouw en altijd wel bezig. Maar toch…ik verlangde naar niks doen.
Niemand die er wat van merkte. Ik deed gehoorzaam wat er van me verwacht werd.
‘Liesbeth, wil je oma een kopje thee inschenken? Wil je tante To even uit haar mantel helpen? Ga je even met de koekjes rond? Laat je mevrouw de Heus uit?’ Met een oprecht plichtsgevoel schonk ik in, hielp tantes in en uit jassen, ging rond met schaaltjes spritsjes en bokkenpootjes, hield met een lichte glimlach de deur open voor keurig uitziende meneren en mevrouwen die ik ’oom’ of ‘tante’ moest noemen terwijl ze dat helemaal niet waren.

Waarom ik dat allemaal deed? Heel eenvoudig omdat het een makkelijke rol was om lief gevonden te worden en ik zo mijn waardering kreeg. Meestal hoefde mijn moeder niets te zeggen. Als de telefoon ging of de tafel moest gedekt worden, deed ik dat gewoon. Het was net zo normaal als in de trein of in de bus opstaan voor iemand die ouder was, het hoorde er gewoon bij. Bij de moraal waarmee ik opgegroeid was. Met twee woorden spreken, iemand groeten, een hand geven en vooral geen ‘hoi’ zeggen, want dat was vreselijk ordinair. Heel ouderwets en gehoorzaam legden mijn broers en ik tijdens het eten onze handen als een zachte vuist naast ons bord, het servet altijd op schoot, en waren we stil als de ouderen aan het woord waren. We deden het gewoon.
En eerlijk gezegd ben ik daar later nooit opstandig of recalcitrant onder geworden (dat werd ik wel van héél veel andere dingen). Ik was zelfs dankbaar dat ik iets van discipline geleerd had. Nog altijd heb ik een beetje last van een prettig gestoorde behulpzaamheid waar ik beslist niet rouwig om ben.

Maar toch…het liefste wat ik het allerliefste deed was: niks. Niks maakte immers mijn hoofd leeg en gaf me rust. Als ik heel stil op bed lag, of roerloos in het bos zat of bij de beek ver weg van de mensen vandaan was, of als ik bewegingsloos wat staarde naar de wolkenlucht, kwam ik eindelijk tot rust.
Maar rust was uit den boze bij ons thuis. Een héle slechte eigenschap waar ik mij vooral niet mee mocht inlaten. Niks-doen was het allerergste wat je kon doen volgens mijn moeder. De woorden rust en lui, en dus een niksnut-zijn, waren zondige eigenschappen volgens mijn altijd godzijgeklaagde druk bezige moeder (o wat werd ik moe van haar!) Als een uitzonderlijke multitasker en een gedreven doenerige zakenvrouw sprak ze vaak vermanende spreekwoorden over ons uit zoals dat de luiheid een duivels oorkussen van je maakte (wat dat oorkussen ook mocht betekenen in mijn jonge oren; maar ik begreep maar al te goed dat die godzalige rust waar ik zo naar verlangde één groot roestend wrak van mij zou maken.)
Geen wonder dat ik om mijn ijver te bewijzen en haar liefde te bemachtigen, met graagte al die theevisite-dames – één berg druk kletsende onzin – in en uit hun jassen hielp, de deur voor hen opende en galant kleine wolkjes melk in hun thee schonk.
Maar in mijn vermoeide hart was ik het liefste los van de wereld. Ik kon ook niet anders… alsof ik geroepen werd om niks te doen, oftewel lui van geest te zijn.

En vele vele jaren later…las ik het bevrijdende antwoord. Het mocht!!
Ik las het in een boek van de bekende filosoof Alan Watts (‘De wijsheid van de onzekerheid’). Hij beschreef daarin dat de ‘luiheid van geest’ – letterlijk ook zo genoemd – positief moet worden opgevat als een noodzakelijk systeem van moeder natuur om schokken op te vangen door de geest zacht (lui) te laten worden. Of te vergelijken met de zachte soepele wilg die zich laat meebuigen door de wind en niet knakt zoals de grote sterke stoere pijnboom. Of het kunnen wegstromen van water en vuil na een verstopping in een afvoerbuis.
En eigenlijk is het helemáál geen vluchtweg want het zoekt zijn weg binnenin het lichaam naar zijn eigen oorspronkelijke bestemming. Het is het volgen van een inspanningsloze vertrouwensweg. Het is de weg om pijn te kunnen absorberen, door zacht en open van geest de pijn binnen te laten, in plaats van het te ontvluchten en het buiten zichzelf te zoeken.

Nu pas begrijp ik dat het nog niet zo gek was dat ik als kind naar luiheid verlangde zonder daarbij niks te doen. Luiheid van geest, iets wat kinderen én volwassenen (!) juist in deze chaotische tijd zich met vreugde moeten kunnen eigen maken.

Maar mijn drukke moeder, – die het vast heel goed bedoelde – zou ze het begrijpen? Ze zou zich misschien omdraaien in haar graf en mompelen: ’Kan niet’ ligt op het kerkhof en ‘wil niet’ ligt ernaast.’
Gezellige buurtvereniging daar op de begraafplaats. Maar wel héérlijk stil. Zou ze daar wel tegen kunnen?

 

 

Scroll naar top