HET ONVERSTOORBARE KEVERTJE

Het is weer zondag. Trouw zit ik hier weer mijn stukje te schrijven. Bijna elke zondag, hoewel de laatste tijd iets minder trouw omdat de liefde en een drukker reisleven er tussenin gekropen zijn. Maar toch…trouw elke keer weer.

Voor wat? Voor wie? Twijfel bekruipt me vaker. Waaraan blijf ik zo trouw? Aan mezelf? Trouw aan wat ik wil delen?  Vind ik het dan zo belangrijk wat ik te zeggen heb? Nee, want zoveel worden de verhaaltjes nou ook weer niet gelezen. Bovendien komen ze vaak een beetje op hetzelfde neer. Zo hetzelfde als het morgenlicht vanzelfsprekend elke morgen weer tevoorschijn komt. Weinigen valt het op want het is niet enerverend en verrassend genoeg. Het blijft bij geschrijf waar weinig hanen naar kraaien en blijkbaar weinig zielen echt behoefte aan hebben.

Maar niet getreurd. De nu alweer enkele jaren geleden overleden dichter Gerrit Kouwenaar troost mij hierin door te zeggen: ‘In de loop van je schrijverij besef je dat het eigenlijk niet om die hemelbestormende grote zaken gaat, maar om gewone momenten, de dunste eeuwigheidjes, die je vast wilt houden’.
Zo heb ik er vrede mee dat mijn schrijverijen net zo weinig hemelbestormend zijn als het kleine kevertje dat ik gisteren tegen een grasspriet zag opklimmen, waarbij het kevertje, bijna bovenaan, door zijn gewicht van het ombuigende hemelse touwladdertje afviel. Maar steeds opnieuw klom het dappere kevertje weer langs de spriet omhoog, steeds weer opnieuw.
Om die mateloze drang en innerlijke drijfveer gaat het altijd weer, of het nou om grassprietjes beklimmen, postzegels verzamelen, siervissen kweken, honderd meter hordelopen, blokfluit spelen, vlinders borduren, verhaaltjes schrijven of alle wereldmusea willen bezoeken gaat, een mens wil doen wat het van binnenuit moet doen. En bij dat alles is de kern: dat schier onopgemerkte dunste eeuwigheidje.

Daarom wil ik iets daarvan proberen vast te leggen met woorden (hoewel dat eigenlijk niet mogelijk is) in de hoop dat de lezer even dat ene dunste eeuwigheidje in zichzelf kan voelen. Dat ene moment waarin hij alles kwijt is geraakt, een niets-zijn, een niets-doen, licht, wit en zwijgend van zichzelf… de plek waar geen handeling plaats vindt…een diep besef alleen dat zó onze ziel, onze menselijke natuur, ontbloot en vrij tot bloeiend ontkiemen kan komen. Dat ene moment waarover Hildegard von Bingen zo treffend zegt ‘Im Reinen mit sich selbst zu sein.’ Volkomen in zuivere staat jezelf te zijn. Alleen dan.
Om dat ene moment draait het hele leven. Een moment waar we eigenlijk altijd in leven. Het is dat stille middelpunt waar de meeste mensen om de hete brij heen draaien. Het is dat punt waar bijna niemand in durft te duiken omdat het weinig te maken heeft met het lawaai en het amusement en de afleidende emotionele drama’s van de wereld. Een stille gevoelige heldensprong, waarin we niet gebonden zijn aan iets nieuws of aan een objekt, en waarin we niet afhangen van iets dat buiten ons gebeurt. Dat is de plek van het diepste geluk, het hoogste levensamusement en de meest verlichtende wijze van bestaan.

Dat zijn ook de momenten waar iemand op zijn sterfbed en er is geen toekomst meer, plots beseft dat kleine momenten uit het leven – zoals de geur van het pas gemaaide gras, een boom die in bloei stond, het lachen van kinderen, het horen van iemand die in de verte piano speelde, een mus die zijn jongen voerde, het zoeken naar schelpjes op een zomerse dag – de gelukkigste momenten van zijn leven waren. Even hoefde er niets, momenten waarop er vrede was met wie hij was, wat hij had en waarin hij thuis was met zichzelf.

Daarom zit ik hier stil en trouw en verwachtingsloos zondags zo wat woordjes te schrijven. Het heeft niets groots om het lijf – gewoon als een onverstoorbaar kevertje dat steeds weer opnieuw naar boven klimt – ook al hoort en leest niemand mij.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Scroll naar top