DE SOKKEN AAN MIJN VOETEN
Ik kijk om me heen in mijn kamer en zie: niets wil iets van me.
Ik zie de bloemen in de vaas, ik zie de schemerlamp branden. Het staat er zo stil te zijn, mijn aanrecht met de theepot en de houten lepelvaas. Het is er. Net zo vanzelf als de zon, de luchten buiten en de sokken aan mijn voeten. Wat een simpel gewoon maar zijn.
Het enige wat nooit IS en in de wereld altijd iets van zichzelf of van een ander wil, zijn de mensen. De mensen willen altijd iets, en zijn daardoor onrustig en altijd op zoek. Een mens IS bijna nooit zoals de poes in zijn mandje. Een mens wil, wordt en moet…
Hoe is het als we net zo kalm en zacht worden als het kussen op mijn bank of als de muis van mijn hand? Als ik niets meer van mezelf eis of wil? Dan word ik weer deel van het geheel. Dij ik uit en wordt het licht en ruim vanbinnen.